Volledige tekst:
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer: 13/00578
uitspraakdatum: 14 januari 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst / Kantoor Almelo (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 mei 2013, nummer AWB 12/136, in het geding tussen de Inspecteur en
mr. drs. [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.271. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 439.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.196 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 mei 2013 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.512, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
1.4 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2013 te Leeuwarden. Het Hof heeft de uitnodiging tot het indienen van een verweerschrift in hoger beroep gestuurd naar belanghebbendes adres [a-straat] 36 te [L]. De uitnodiging voor de mondelinge behandeling is, aangetekend en niet aangetekend, gestuurd naar zijn adres aan de [b-straat] 47 te [Z]. Belanghebbende blijkt op dit adres niet meer te wonen. Hij is per 13 augustus 2013 met onbekende bestemming vertrokken. Uit een door de griffier uitgevoerd GBA-onderzoek blijkt het laatst bekende adres van belanghebbende het adres aan de [b-straat] 47 te [Z] te zijn. Zonder kennisgeving aan het Hof is belanghebbende niet verschenen. Om uitstel van de mondelinge behandeling is evenmin verzocht. Namens de Inspecteur is verschenen [A].
1.7 Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende is geboren op 6 september 1953 en is in 2008 gehuwd met [B].
2.2 Belanghebbende is in 2008 werkzaam geweest bij [C] b.v. en bij [D] b.v. Daarnaast ontving belanghebbende een uitkering van de uitkeringsinstantie UWV. Belanghebbende is tevens als vrijwillig bestuurder werkzaam bij de stichting [E] Nederland, hierna: de Stichting.
2.3 De Stichting is aangemerkt als een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI). Volgens het tot de stukken behorende jaarverslag 2008 wordt het bestuur van de Stichting gevormd door een voorzitter, een penningmeester, belanghebbende (lid) en nog vier leden. De directie van de Stichting wordt gevormd door ing. [F] en ir. [G]. Het jaarverslag vermeldt voorts dat het bestuur van de Stichting maandelijks bij elkaar komt om te spreken over het beleid, en dat het bestuur eindverantwoordelijk is voor alle activiteiten alsmede voor de begroting. In samenwerking met het bestuur werkt de directie aan de ontwikkeling en uitvoering van het beleid. Bij de Stichting zijn in 2008 in totaal 138 medewerkers werkzaam (96 fte). De totale baten van de Stichting bedroegen in 2008 € 5.387.621 tegenover totale lasten van € 5.052.654. Uit het jaarverslag kan niet worden opgemaakt of, en zo ja tot welk bedrag, aan de bestuursleden een vergoeding wordt toegekend.
2.4 Tot de stukken van het geding behoort een brief van 12 februari 2009, waarin de adjunct-directeur [G] van de Stichting aan belanghebbende schrijft:
“Gedurende het jaar 2008 heeft u zich als vrijwilliger ingezet voor [de Stichting] Als zodanig kon u aanspraak maken op een vergoeding van uw kosten tot een bedrag van € 1.500. Omdat u hiervan hebt afgezien voor 2008 door dit ter beschikking te stellen aan de stichting, zeg ik u hartelijk dank.
Ik wijs u erop dat deze gift in principe in aanmerking kan worden genomen als zodanig in uw aangifte inkomstenbelasting over 2008.”
2.5 Bij brief van 26 mei 2011 heeft de directeur [F] van de Stichting aan belanghebbende geschreven:
“Betreft: Gift aan [de Stichting] 2008 aanvullende verklaring
(…)
Hierbij bevestigen we dat u als bestuurslid recht heeft op € 1 500 vrijwilligersvergoeding conform de gemaakte afspraken hierover binnen het bestuur. De financiële middelen van [de Stichting] zijn toereikend om deze kosten aan u uit te kunnen betalen, zoals te zien is in de jaarrekening 2009.
Zoals beschreven in onze brief van 12 februari 2009 heeft u aangegeven af te zien van een uitbetaling van deze vrijwilligersvergoeding en die als gift aan [de Stichting] te storten”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een giftenaftrek, voor toepassing van de drempel, ten bedrage van € 1.500.
3.2 De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.012.
3.3 Belanghebbende beantwoordt - zo begrijpt het Hof - de onder 3.1 vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
4 Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
4.1 De Rechtbank heeft aangaande de ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende als “eiser” is aangeduid en de Inspecteur als “verweerder”:
“Ontvankelijkheid beroep
4.3 De uitspraak op bezwaar is gedaan op 5 november 2011. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Eiser heeft bij brief van 17 december 2011, ontvangen door verweerder op 23 december 2011, gereageerd op de uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft de brief van eiser terecht aangemerkt als een beroepschrift en op de voet van artikel 6:15, van de Awb doorgezonden aan de rechtbank.
4.4 Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij zijn beroepschrift op 17 december 2011 ter post heeft bezorgd. De rechtbank heeft geen reden om aan de geloofwaardigheid van deze verklaring te twijfelen en is van oordeel dat het aannemelijk is dat het beroepschrift op 17 december 2011 – dus binnen de beroepstermijn – ter post is aangeboden. Eiser is daarom ontvankelijk in zijn beroep.”
4.2 Ingevolge artikel 1 van de Algemene termijnenwet wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Dientengevolge eindigde de termijn waarbinnen beroep kon worden ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar op 19 december 2011. Nu blijkens het poststempel het beroepschrift op 18 december 2011 ter post is bezorgd, is belanghebbende ontvankelijk in zijn beroep.
Giftenaftrek
4.3 In hoger beroep is enkel in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van het bedrag van € 1.500 in verband met het afzien van een vrijwilligersvergoeding van de Stichting. De Inspecteur voert hiertoe aan dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat hij ingevolge een regeling voor vrijwilligers recht had op een vergoeding voor zijn werkzaamheden. De Inspecteur stelt in dit kader - samengevat - dat uit het jaarverslag 2008 niet volgt dat belanghebbende recht had op een vergoeding, en dat belanghebbende geen bestuursbesluit ter zake heeft overgelegd.
4.4 Ingevolge artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2008) (hierna: Wet IB 2001) wordt onder giften verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Volgens vaste jurisprudentie moet bij een gift sprake zijn van een waardeverschuiving uit het vermogen van de gever naar dat van de begiftigde, waardoor diens vermogen wordt vergroot (vgl. HR 12 januari 1972, nr. 16695, BNB 1972/44 en HR 3 mei 2013, nr. 12/00802, ECLI:NL:HR:2013:BY8117). Uit de stukken van het geding en de toelichting van de Inspecteur ter zitting volgt dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van vrijwilligerswerk door belanghebbende, en dat de Stichting in 2008 de middelen heeft gehad om de betreffende vergoeding aan belanghebbende te betalen. Partijen houdt enkel verdeeld de vraag of sprake is van een reëel recht op de vrijwilligersvergoeding.
4.5 Het Hof is, met de Rechtbank, van oordeel dat uit de stukken van het geding volgt dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt in 2008 recht te hebben op een vrijwilligersvergoeding van € 1.500 waarover hij vrijelijk kon beschikken. Anders dan de Inspecteur stelt, is het Hof van oordeel dat sprake is geweest van een bestuursbesluit van de Stichting om een vrijwilligersvergoeding uit te keren aan belanghebbende. Het Hof acht hiertoe doorslaggevend dat de directeur van de Stichting [F] met de onder 2.5 aangehaalde brief van 26 mei 2011 uiting heeft gegeven aan een bestuursbesluit daartoe, waarmee eveneens door het Hof mede gelet op de omstandigheid dat het bestuur met de directie samenwerkt geloofwaardig wordt geacht dat aan deze directiehandeling een bestuursbesluit ten grondslag heeft gelegen. Dat dit besluit niet tot de stukken van het geding behoort of dat de brief na 2008 is opgemaakt, maakt het oordeel van het Hof niet anders.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5 Proceskosten
Nu niet is gebleken van kosten ziet het Hof geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
6 Beslissing
Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 478.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 14 januari 2014 in het openbaar uitgesproken.